From the Jazzmagazine http://www.jazznu.com
Hij kocht een contrabas uit 1983. Een Engels instrument, zeker niet mooi. Een beetje krom ook nog, afgekeurd eigenlijk. Toch was het liefde op het eerste gezicht voor Frans van der Hoeven. Want wat je erin stopt, geeft het lelijke eendje meteen terug, dat merkte hij al bij de eerste aanslag. ‘Als de g-snaar niet klinkt, dan hoef ik ‘m niet.” De musicus speelt er inmiddels al twintig jaar op.
Zijn instrument is gebouwd door de Engelsman Ronald Prentice, die maar een paar contrabassen construeerde. “Engelse en Italiaanse contrabassen gaan door als de hogere klasse. Toen ik de bas kocht, was er al flink op gespeeld.” Desondanks hoeft hij echt geen andere. Hoewel: in een ‘baszaak’ in Duitsland speelde hij op een Italiaans instrument. “Dat was de hemel op aarde. Elke toon die je aansloeg was een bloemetje van geluid. Het mooiste wat ik ooit heb gehoord. Kostte wel een ton. Wil hem ooit nog wel eens aanschaffen”, voegt Frans van der Hoeven er bedachtzaam aan toe.
Om meteen er op te laten volgen, dat het best ook anders kan. “Ernaast stond een ‘Chinees’ van achthonderd euro. Ook een mooi instrument. Je moet oppassen voor mythes over geld. Kijk naar de twee jaar geleden overleden Victor Kaihatu, speelde op een Suzukibas van vijfhonderd gulden. En haalde er een fenomenaal geluid uit.” Frans van der Hoeven wil maar zeggen: hoe je musiceert ligt een beetje aan het instrument en een beetje aan degene die het bespeelt. “Je bent pas volledig als je accepteert wat de contrabas toelaat en je jezelf toestaat.”
NOOIT VERGETEN
Frans van der Hoeven is een van de contrabassisten in Nederland die je, als je hem voor de eerste keer hoort, nooit meer vergeet. Zijn spel is een mengeling van eigenzinnigheid, tegelijkertijd van dienstbaarheid die hij daarnaast legt, van melodische rijkdom en sterke ritmiek. Hij voelt zich thuis in elk ensemble dat hem uitnodigt. Hij laat er als een slak zijn spoor na en weet daardoor dat er zeker een volgende keer komt. Solisten nodigen hem immers maar wat graag uit om bij hen terug te keren en zijn aandeel in hun muziek als een kostbaarheid uit te spreiden. Waar dat in zit? Wellicht in deze woorden: “Ik wil om mijn geluid herkend worden, niet om mijn functie als bassist.” Dat streven bereikt hij door zowel de rijke jazztraditie toe te laten als eigentijdse elektronische ontwikkelingen.
Hij heeft daar een mooie verduidelijking bij. “Het is zó oppervlakkig als recensenten schrijven: die en die ritmetandem met die stuwende beat. Kun je niet iets meer zeggen over de stem van de bassist en die van de drummer? De mensen met wie ik speel willen meer dan alleen de maat houden. Dus moet je een drummer en een bassist niet over één kam scheren. Zo’n ritmetandem zegt iets hoe er vroeger over werd gedacht: de bassist en de drummer die lekker samen spelen. Maar je hebt Ron Carter met Elvin Jones en Ron Carter met Tony Williams. Die noem je toch ook geen tandem?”
Als het stickertje ‘eigenzinnig’ op hem wordt geplakt, betekent dat dan dat Frans van der Hoeven liever soleert dan begeleidt? “Mijn innerlijke drang bestaat uit meer harmonie aanbrengen en dat kan bijvoorbeeld soleren zijn,” is het antwoord. “Een contrabas heeft zijn beperkingen, het is geen saxofoon. Zestiende en tweeëndertigste noten spelen gaat gewoon niet. Je hebt mensen die het toch proberen, maar dan haak ik af. Je hebt altijd te maken met de wetten van het instrument en dat staat het gewoonweg niet toe. Als ik lesgeef (aan het conservatorium van Amsterdam, rvdh), ben ik snel weg van de grondtoon om te proberen een variatie op een melodie te maken. En dan kom je nogal eens uit bij het contrapunt. Als ik zelf componeer, heb ik een solorol voor de contrabas voor ogen.
Mijn favorieten op contrabas gebruiken het hele instrument, ze benaderen het als het ware orkestraal. Beperkingen hebben ze enigszins overwonnen. Wie die favorieten zijn? Bovenal Miroslav Vitous en ook Gary Peacock, vanwege hun orkestrale spel. De eerste contrabassist die ik ooit zag spelen was Eddie Gomez. Hij speelt heel hoog, zingt op zijn instrument en kan zo prima een middenstem vinden.”
MIDDENGEBIED
Het middengebied van de contrabas speelt een belangrijke rol bij de musicus Frans van der Hoeven. “Door mijn gitaarverleden speelt mijn muzikale beleving zich af in een soort middengebied. Niet per se aan de onderkant van het instrument. Ik ben nooit uitsluitend een begeleider geweest op de contrabas. Ik heb er wel veel over geleerd in mijn leven en kan er flink over vertellen, maar ik kom in mijn spel altijd terug in het middengebied.”
Frans van der Hoeven was ooit voorbestemd om klassiek gitarist te worden. Hij begon op zijn achtste op de klassieke gitaar. Nadien werd het een elektrische gitaar, basgitaar en uiteindelijk contrabas. “Op de muziekschool in Badhoevedorp speelde een bandje oude jazzstukken van Benny Goodman, zoals Sweet Georgia Brown en Indiana. Ik speelde er als 14-jarige elektrische gitaar, maar vond er niks aan, zo’n beetje raspen à la Freddie Green. In die tijd ging klassiek heel goed, ik speelde Bach en Villa-Lobos en was klaar voor het conservatorium. Maar toen werd de bassist van ons schoolbandje ziek. Ik mocht vier noten verzinnen uit een c-mineurakkoord. En dan er een volgend akkoord bij zoeken. Dat werd voor mij een ‘eye-opener’: op een gegeven zelf een lijn maken. Ik kocht een basgitaar, waar ik flink op oefende en mee naar het conservatorium in Amsterdam ging. Ik kwam terecht bij Arnold Dooyeweerd. Hij zei me: ‘Ik ben contrabassist, geen basgitarist’. Waarop ik meteen reageerde met: ‘Ik wil wel contrabas spelen’. Dat was in de jaren tachtig. Van de opbrengsten van een schoonmaakbaantje kocht ik een contrabas. Arnold als docent was te gek. Hij leerde me meteen dat ik baas moest worden over mijn instrument. Dát vond ik ruig! Arnold is jarenlang mijn collega geweest. Ik ben hem min of meer opgevolgd als coördinator. Ik zie hem nog vaak en koester een grote bewondering voor hem.”
We hebben het tot nu toe steeds over de contrabas, maar de basgitaar speelt ook een grote rol in het leven van Frans van der Hoeven. “Ik speel ‘m stiekem”, lacht hij. “Ik ben nu bezig met een project met altvioliste Esther Apituley. Daar speel ik basgitaar. Ik heb een akoestische basgitaar die in de richting van een contrabas gaat, een geweldig instrument. Vaak heb ik geen zin de contrabas uit zijn hoes te halen en dan pak ik de basgitaar. De contrabas is nooit zo belangrijk voor me geweest. Ik heb een stem in me die ik ten gehore wil brengen en dat doe ik toevallig op een contrabas.”
BANDRECORDER
“Toen ik een jaar of tien, elf was kreeg ik van mijn vader een bandrecorder. Daar kon je op ‘multitracken’. Ik speelde toen nog klassiek gitaar, nam het stemmetje daarvan op en kon er een tweede stemmetje aan toevoegen. Die recorder is een belangrijk ding voor me geworden. Ik kon met mezelf spelen en daar later iets bij doen. Van mijn soloplaat First Flight was ik ook de producer, omdat het hele verhaal van het album uit die bandrecorder is voortgekomen. Op First Flight komt nog wel een vervolg, hoor. Ik werk nog altijd zo, thuis maak ik allerlei dingen. Begin jaren negentig zag ik Miroslav Vitous optreden. Hij speelde in zijn eentje contrabas en had daar allerlei midi-apparatuur bij die hij mee liet lopen. Ik heb hem daarover opgebeld, werd een leuk gesprek. Mijn eerste liedje op First Flight is dan ook getiteld Miro, als eerbetoon aan Vitous. Hij werkte ook zoals ik. Hij heeft zijn elektronica zodanig uitgebouwd, dat hij er een beetje gek van is geworden.”
“Tussen een basgitaar en een contrabas zit een wereld van verschil. Een basgitaar maakt geluid voor jou, een contrabas maakt zijn geluid zelf. Elke basgitaar klinkt hetzelfde, een contrabas absoluut niet. Ineens kan een toets aanlopen, ineens heeft hij karakter. En dan heb je nog darmsnaren die een ander geluid geven. Het begint altijd met een akoestisch geluid; jij maakt het geluid. Op een basgitaar zijn alle vier de snaren hetzelfde, op een contrabas is elke snaar anders. Of ik ooit gedacht heb om vijf- of zessnarig te gaan spelen? Nooit, ik vind dat vreselijk. Ik mis helemaal niets aan vier snaren. Ik luister elke dag naar Jaco Pastorius, Marcus Miller, Bootsy Collins of Paul McCartney. Nee, vijf of zes snaren spreken me helemaal niet aan. En darmsnaren? Iedere bassist moet een tijdje op darm spelen. Dat deden de eerste jazzbassisten ook. Duurde tot eind jaren zestig. Bij Miles Davis hoor je geen enkele bassist op stalen snaren. Je zou darmsnaren moeten proberen om te horen hoe ze werken. Nu is darm een tendens. Voor mij is hun toon te kort, ik speel al mijn hele leven op stalen snaren.”
Op een basgitaar kun je snelheid ontwikkelen, op een contrabas minder. “Je hebt soms wat last van de traagheid van het instrument. Je moet veel doen om die ‘blop’ te krijgen. De contrabas is overigens geweldig om op te improviseren. Je moet weten wat het instrument toelaat en de grenzen van je eigen technisch kunnen weten.” Strijken op de contrabas doet Frans van der Hoeven liever niet. “Ik zit nu in een klassiek project, daar móet het. Ik kan overigens wel strijken, omdat ik het heb gestudeerd. Maar met de strijkstok kan ik niet improviseren.”
GEZONDE GEEST
Om zijn techniek op de contrabas te onderhouden hanteert Frans van der Hoeven een sleutelwoord: een gezonde en vrije geest. “Elke beweging is natuurlijk. Je moet het instrument behandelen naar de natuur van je eigen lichaam. Daarbij niets forceren. Er is geen peil op te trekken wanneer je lichaam goed reageert op wat je als speler wilt. Soms ben je goed uitgerust, heb je een paar uur gestudeerd en zit ’s avonds tijdens een optreden alles vast, zit je voortdurend in de verzuring. Een andere keer heb je een kater en dan speel je een geweldig concert. Als ik eens wist hoe ik dát moet sturen…”
Frans van der Hoeven heeft er geen enkele behoefte aan om op een punt te komen dat hij kan zeggen: nu beheers ik mijn contrabas volledig. “Je moet zeker niet nastreven om steeds technischer te worden. Als je niet zo snel kunt spelen, moet je je daarbij neerleggen. Je hoeft niet steeds virtuozer te willen worden, wel technischer. Charlie Haden had totale vrijheid bereikt binnen zijn simplistische basspel. Hij had zijn spel tot een soort essentie teruggebracht om daarmee een zeer complete bassist te worden. Hij is niet direct een voorbeeld voor me, maar kan me wel tot tranen ontroeren. Gary Peacock en Ron Carter zijn belangrijker voor me vanwege het ritme en de drive in hun spel die mij bijzonder aanspreken. Ron Carter is geen geweldige solist, maar maakt alles goed met zijn meesterlijke timing en sound.”
“Ik heb moeite met mensen die menen dat ze op complexe maatsoorten moeten improviseren. Maar ik heb al wel een hele tijd bewondering voor Dave Holland, de godfather van de 12/8e en 5/4e en 7/4e maatsoorten. In zijn spel zit altijd als oerding Afrikaanse muziek ingesloten. Hij blijft zonder uitzondering aards, ondanks zijn intellectuele inslag. Ik luister daarom vaak naar popplaten waar Dave op speelt. Bijvoorbeeld bij Herbie Hancock op River: The Joni Letters (eerbetoon aan Joni Mitchell, rvdh). Een perfect basgeluid, rust, indrukwekkende groove. Hij bereikt rust in de totale dimensie van het geluid. En luister eens naar Paul Chambers: in zijn muziek is geen slechte solo te vinden. Hij had een beperkt bereik, speelde nooit in de duimpositie, maar deed alles binnen twee oktaven. En o god, hoe mooi klonk hij met zijn strijkstok. Hij is ook weer zo’n voorbeeld van iemand die met een beperkt bereik alles kan.”
“Ik vind dat er al heel lang niet veel meer gebeurt op het gebied van de contrabas. Daarom luister ik graag naar innovators als Peacock en Scott LaFaro. Na hen valt er een gat. Marc Johnson is voor mij de laatste vernieuwer. Mensen die het basspel hebben veranderd, zijn er al lang niet meer. Wie ik wel interessant vind is de Newyorker Thomas Morgan, een stem die ik nog niet kende. Hij is een geheimzinnige contrabassist die zijn noten anders legt dan alle bassisten die ik ken.”
ONDERSCHEIDEN
“Hoe ik mezelf onderscheid van andere bassisten? Ojee, daar weet ik echt geen antwoord op. Ik zit daar nog middenin, ben er nog steeds naar op zoek. Waar ik me gráág in onderscheid is een musicus te zijn die niet alleen bas speelt, maar ook bijdraagt aan de muziek van anderen. Ik schrijf veel, arrangeer vaak voor andere mensen. Nadat muziek is opgenomen wil ik haar in goede balans mixen, de juiste kleur meegeven. Thuis en in de studio ben ik graag in de rol van mixer. Daar komt ook nog arrangeren bij, een stuk bewerken, in een andere vorm gieten. Zo ben ik de laatste tijd druk met het arrangeren voor strijkers. Ik ben iets voor Fay Claassen met strijkers aan het maken. Ik luister alles van Claus Ogerman (arrangeur, dirigent, componist, rvdh), die veel heeft gedaan met Antonio Carlos Jobim en João Gilberto. En dan kom je weer in dat middengebied terecht, waar ik eerder over sprak.”
Componeren doet Frans van der Hoeven ook, “maar op zijn eigen manier. Ik voel me geen componist. Wel ben ik thuis altijd bezig met ideeën, ook door ze daarna op mijn website te zetten. Ik wil daar een soort muzikaal blog van maken. Ik maak gebruik van Ableton, een computerprogramma waar je alles mee kunt. Het is een modulair systeem, waarvan je wel moet weten wat je ermee wilt gaan doen, anders loop je vast. Ik stoei graag met muziek, want daar komen de ideeën uit voort die ik toepas, dat mag je best composities noemen.”
Aan een eigen geluid werken, doet Frans van der Hoeven elke dag thuis. “Thuis speel je het vaakst. Dan moet je daar een akoestische omgeving creëren waar je instrument goed klinkt, daar proberen je ding te ontwikkelen. Ik vind ook dat je je als bassist moet kunnen verplaatsen in een ander instrument; in de piano, de drums of in een blazer. Dan pas kun je begrijpen hoe die instrumenten werken. Je hoeft ze niet te kunnen spelen, wel je erin te verplaatsen. Gary Peacock heeft daar een mooie uitspraak over gedaan: ‘Het hoogste wat je kunt bereiken is dat je iemand anders goed laat spelen’. Als je probeert van jezelf weg te komen, ben je goed op weg.”
Frans van der Hoeven vindt zichzelf een gelukkig en bevoorrecht mens, omdat hij met een aantal legendes heeft gespeeld die de jazz hebben uitgevonden. “Dat zal nooit meer voorkomen; dichter bij een bepaalde bron kun je niet komen. Ik speelde een keer met Harry ‘Sweets’ Edison, de man die die mooie trompetlijnen achter Billie Holiday speelde. Ik voelde me net een klein jochie dat met zijn opa aan de hand liep. Vol vertrouwen liet die man mij de weg zien. Door een schema lopen met de bas werd een volkomen natuurlijk ding. Clark Terry liet mij in zijn spel horen wat de ‘riverboat-beat’ was. Als kleine jongen voer hij mee op de Mississippiboten en sloeg met zijn vrienden ritme op de banken aan boord. New Orleans, snap je? Dichterbij ben ik nooit geweest. Andere grote namen waar ik onschatbare ervaring bij heb opgedaan waren Art Farmer, Lee Konitz, Benny Bailey. Jezus, als die mannen spelen ga je vanzelf lopen : ze vertellen hun geschiedenis aan jou met hun spel. Daarom laat ik mijn leerlingen veel oudere dingen horen en vertel mijn ervaringen met die grootheden graag .”
ELEKTRONICA
Het gebruik van elektronica bij zijn spel is voor Frans van der Hoeven essentieel. “Er zijn mensen die puur uit esthetische overwegingen een zo akoestisch mogelijk geluid najagen. Bij mij is er altijd de natuurlijke behoefte een geluid te bewerken. Bijvoorbeeld de galm langer te maken, echo te scheppen, iets te doen aan het fasegeluid en de klankkleur. Je kunt een bepaalde toon voortbrengen, maar ik heb dan de behoefte hem te bewerken. Zoals Karl-Heinz Stockhausen deed of zijn leerling Jon Hassell. En wat te denken van Brian Eno. Heroes van David Bowie is gewoon Eno. Hij is echt een van mijn grote klankvoorbeelden. Het is puur esthetisch wat die man met klank doet.
Ik heb veel met Joris Roelofs in de auto gezeten. Dan luisterden we alleen maar naar klassieke muziek, bijvoorbeeld naar Sjostakovitsj. Dat betekent een nieuwe fase in mijn leven.”
Frans van der Hoeven vertelt een mop die onder contrabassisten al lang circuleert. “Een in contrabas geïnteresseerde man leert tijdens zijn eerste les één noot spelen, daarna op die ene snaar drie noten. Voor de tweede les komt hij niet opdagen. Een half jaar later loopt de docent zijn leerling ergens tegen het lijf. ‘Waaarom ben je niet meer naar de tweede les gekomen’, vraagt hij. ‘Ik had te veel werk om nog lessen te nemen’, antwoordt de man. Ik wil met deze mop maar zeggen dat, wil je van de contrabas iets speciaals maken, er meer bij komt kijken. Je moet in een andere laag zien te komen. Voor leerlingen van vandaag die ik lesgeef is het best moeilijk om terug naar de boom met zijn wortels te gaan, ze kennen alleen wat takken en bladeren.”
RINUS VAN DER HEIJDEN beeld GEMMA VAN DER HEYDEN